zaterdag 23 mei 2015

Op de planken

Sommige mensen voelen zich op de planken als een vis in het water. Anderen zouden het liefst gillend willen wegrennen, ver weg van de planken en de spotlights. In ons huis is deze tegenstelling in volle glorie aanwezig. Dochter is een podiumbeest. Zoon is een podiumhater. Ik weet niet wat ik aandoenlijker vind.

School heeft creativiteit en toneel hoog in het vaandel staan en elke woensdagochtend is een jaargroep aan de beurt om ouders en schoolgenoten een korte voorstelling te presenteren, met toneel, zang en dans, al dan niet verkleed als ter zake doende personages. Zoon studeert braaf zijn zinnen in, kan thuis uitbundig zingen en dansen, maar eenmaal op toneel staat hij houterig en enigszins schaapachtig te grijnzen. Hij zegt zijn tekst, weliswaar luid en duidelijk en zelfs met zekere intonatie, maar stapt snel weer naar achteren, met z´n armen stevig langs zijn lijf geklemd. Als er gedanst moet worden, is alle bravoure van thuis geheel verdwenen, en wordt er als een robot met bijna lege batterijen knullig wat heen en weer bewogen. Pas als de eindnoot heeft geklonken en het stuk wordt afgekondigd, begint hij te glunderen. Het is weer voorbij. Naarmate hij ouder wordt, wordt hij zich meer bewust van zichzelf en van het publiek. Zijn optreden wordt vloeiender en natuurlijker en als hij zijn danspassen “cool” vindt, komt het ook “cool” over. Maar waar hij zich vooral meer en meer bewust van wordt, zijn de reacties op zijn zusje die door de school gonzen.

De beste stimulans voor zoon´s artistieke expressievermogen op de planken, is het succes dat zijn zusje oogst. Dochter is dol op show. Ondanks haar jonge leeftijd is ze zich volledig bewust van hetgeen van haar wordt verwacht. Ze kent haar tekst, begrijpt de context, maakt contact met haar publiek. Terwijl het merendeel van haar klasgenootjes zodra ze op het podium staan en publiek zien, geheel dichtklappen en met een beetje geluk nog net schuchter wat onverstaanbare tekst mompelen, geeft dochter met rechte rug en fonkelende ogen een eerste klas voorstelling. En als er vervolgens gezongen en gedanst moet worden, komt het podiumbeest in haar geheel tot leven. Ze zingt vol enthousiasme en met luide stem. Hartstikke vals, maar dat mag op deze leeftijd nog. Sommige dingen die tenenkrommend zijn als je groot bent, zijn schattig als je nog klein bent. Dat geluk heeft ze. Maar waar dochter vooral naam mee heeft gemaakt, zijn haar dansmoves. De enigszins spottende opmerking “Dat heeft ze vast niet van jou”, heb ik al vaak moeten horen. Maar inderdaad, ze heeft het niet van mij. Ook niet van haar vader overigens. Officieel is dochter half Nederlands en half Spaans, maar niettemin lijkt er puur latinobloed door haar aderen te stromen. Met jaloersmakend gemak beweegt ze haar lijfje ritmisch en soepel op de muziek. Haar heupjes draaien sensueel in de rondte, haar armpjes bewegen mee en geven het geheel nog wat extra sjeu. Het gejoel van het publiek doet haar stralen en er nog een schepje bovenop gooien. Ze zwiept haar haar in de lucht en trekt een arrogante blik. Uitzinnig publiek. Ze weet het. Ze bespeelt ze. Na afloop neemt ze lief lachend alle complimentjes in ontvangst. Soms doet een overenthousiaste ouder een poging dochter´s dansmoves te imiteren. Dochter lacht lief maar ook een beetje meewarig terug. Hier en daar deelt ze een knuffel uit. Toeschouwers worden fans. 

Onlangs stonden we in een magisch mooi bos aan de rand van het wensmeer. Het was er koud. Zoon en dochter stonden naast elkaar, dikke jas aan, sjaal om, muts op, handschoenen aan. Zoon keek ernstig naar het water, keek toen op zei dat hij zijn wens had gedaan. Hij kon niet zeggen wat zijn wens was, want dan zou de wens niet uitkomen. Vervolgens deed dochter een stap naar voren richting het water. Ze vouwde zedig haar handjes, sloot haar oogjes en zei luid en duidelijk: “Wensmeer, ik zou zo heel, heel graag een echte danseres willen worden.”

Dat magie moge bestaan en wensen mogen uitkomen.
Mei 2015

zondag 17 mei 2015

Zeg Roodkapje...


Op verzoek van mijn liefste vriendin maakte ik voor haar dochter een rode cape met rood wit geruite binnenkant en capuchon.


Het patroon haalde ik uit een oude Knippie, ik maakte het drie jaar geleden ook al eens, toen voor twee carnaval outfits.





Opgevallen dat niet alleen het meisje, maar het hele plaatje mooi is? Smaakt naar meer, toch? Instagram, ruth_ela.



donderdag 7 mei 2015

Het zal je maar gebeuren

Het gebeurde me. Alsof ik in een slechte dramafilm was beland, zomaar ineens, vanuit het niets. Als een misdadiger met vanalles op het geweten werd ik op het vliegveld bij de paspoortcontrole tegengehouden. U mag het land niet uit. Onverbiddelijk.

Maar laat ik bij het begin beginnen. Toen wij onze twee weken vakantie begonnen en in E. aankwamen, vroeg de jongeman bij de paspoortcontrole of ik in 2010 wellicht een probleem had gehad met mijn paspoort. Dat had ik niet. Ik was in 2008 uit E. vertrokken en was er sindsdien niet meer geweest. Mijn paspoort was twee jaar eerder gestolen in E., waarvan ik aangifte had gedaan. Kon dat er iets mee te maken hebben? De jongeman wist het niet. Zei hij. Op mijn aandringende vraag of er een probleem was, zei hij geruststellend dat dat niet het geval was en wenste ons een prettige vakantie. De vakantie verliep vervolgens inderdaad uiterst prettig, maar toen we aan het einde van de twee weken weer naar huis wilden gaan, bleek het probleem er wel degelijk te zijn. 

Ik schets de situatie. Onze vlucht ging om één uur ´s nachts. Tegen tien uur kwamen we bij de paspoortcontrole, na het inchecken, afgeven van de baggage en de veiligheidscontrole. Zoon slaapdronken met rode oogjes, dochter slapend op mijn arm. Paspoort van man bekeken en gestempeld. Paspoort van zoon, paspoort van dochter, goedbevonden en gestempeld. En toen was ik aan de beurt. De jongedame achter de balie kreeg een diepe frons in haar voorhoofd, keek ernstig naar het scherm, glimlachte toen naar me en vroeg of ik een momentje had. Ze moest even de baas raadplegen. Na een minuut of vijf keerde ze terug. Ik hoefde het niet te vragen. “Er is een probleem”, zei ze. Dochter nog altijd diep in slaap, zwaar wegend op mijn arm. De rood doorlopen oogjes van zoon sperden zich open, hij klampte zich aan mij vast en vroeg met onvaste stem wat er aan de hand was. En dat was nog maar het begin. 

In de loop van de 45 minuten die volgden, werden we naar een apart kamertje gebracht. Daar bleek dat ik een uitreisverbod had omdat het sociale verzekeringsinstituut een rechtszaak tegen mij had aangespannen omdat ik ze geld verschuldigd zou zijn. Het was zaterdagnacht, niks en niemand was bereikbaar, er was geen nadere uitleg voorhanden, alleen een onverbiddelijk uitreisverbod. Dochter nog altijd slapend, zoon inmiddels geheel over zijn toeren, hysterisch huilend op de grond, mijn ziel in duizend stukjes. Man moest weer werken, de kinderen naar school. We hadden geen idee wat er aan de hand was, over hoeveel geld het ging en hoeveel tijd dit zou kosten. Er zat maar één ding op. Man en kinderen het vliegtuig in, en ik niet. 

Dochter was inmiddels wakker geworden. Op dat moment, om elf uur ´s avonds in het hokje van de migratiepolitie op het vliegveld van Q., op dat moment dat ik afscheid moest nemen van man en kinderen zonder te weten waarom en voor hoe lang, leerde ik de alomvattende betekenis van het woord ´hartverscheurend´ kennen.

De baggage kon niet meer teruggehaald worden. Uit de handbaggage haalde ik een flinterdun plastic zakje van de supermarkt en stopte er mijn paspoort, portomonnee, vest, boek en appel in. Op mijn vraag waarom, waarom in hemelsnaam, de jongeman bij de paspoortcontrole twee weken eerder zei dat er geen probleem was, terwijl hij op zijn scherm kon zien dat ik wel degelijk een probleem zou hebben bij het uitreizen, zei de jongedame met tranen in haar ogen dat deze jongeman (ze kon zien in het systeem wie ons toen te woord stond) een nieuwe onervaren werknemer was. Waarvoor excuses. En zo stond ik om één uur ´s nachts met m´n plastic zakje en roodbehuilde ogen bij vriendin I. op de stoep, van wie we eerder die dag afscheid hadden genomen. Die nacht deed ik geen oog dicht. De zondag leek eindeloos te duren. Allerlei scenarios tolden door mijn hoofd, maar uiteindelijk kon ik niet anders dan gissen. Mijn geweten was schoon, maar mijn dossier niet. Een uitreisverbod moet een oorzaak hebben. Mijn vermeende schuld kon niet anders dan torenhoog zijn. Wat was er misgegaan, jaren geleden? Mijn relatie met het sociale verzekeringsinstituut bestond uit de maandelijkse premies die ik afdroeg voor Doña Digna die mijn huis op orde hield. Die premies droeg ik ook daadwerkelijk af, en toen ik vertrok, stopte ik het contract en hield me aan alle opzeggingsvoorwaarden. Ook zondagnacht kon ik de slaap niet vatten. 

Maar het werd uiteindelijk maandag. Bij het krieken van de dag gingen vriendin I. en ik op pad om het probleem bij de horens te vatten. Bij het sociale verzekeringsinstituut konden ze mijn dossier niet vinden. We werden naar de migratiepolitie gestuurd. Daar kwam mijn nummer boven water. Terug naar het verzekeringsinstituut. Dossier gevonden. De directeur keek me meewarig aan zei dat ik inderdaad een schuld had. Het speet hem voor mij, maar er zat niks anders op dan te betalen. Er stonden inmiddels plassen zweet in mijn handen, mijn keel was droog. Met enigszins bibberende stem vroeg ik de overigens uiterst vriendelijke directeur hoe hoog mijn vermeende schuld was. “Achtennegentig dollar, mevrouw…” Ik keek hem glazig aan. “Achtennegentig dollar, mevrouw”. I. en ik keken elkaar aan en konden niet anders dan in lachen uitbarsten. De opluchting won het van de verontwaardiging. Met de knip in de hand, klaar om te betalen en weer huiswaarts te keren, hoorde ik de directeur vervolgens zeggen dat ´mijn zaak´ tot een andere provincie behoorde en dat ik, “helaas mevrouw, het spijt ons”, terug naar mijn stadje zou moeten om daar 98 dollar te betalen en de papierwinkel af te handelen. 

Ik nam diezelfde middag de eerstvolgende bus naar mijn geliefde stadje. Drie uur later was ik bij het sociale verzekeringsinstituut. Wat bleek? Als je iemand uitschrijft, komt er altijd enige tijd later nog een naheffing. Aangezien ze pas twee jaar na de uitschrijving van doña Digna deze naheffing probeerden te innen, konden ze mij uiteraard niet meer vinden. Ik was inmiddels twee woonlanden verder. Op mijn vraag waarom ik destijds bij de uitschrijving niet op de hoogte was gebracht van deze naheffing, volgde slechts een verontschuldiging als antwoord. “Dat moet onze collega destijds zijn vergeten, het spijt ons.” De opluchting was nog steeds groter dan de verontwaardiging. Ik sliep die nacht bij vriendin A. Nu ik wist dat alles de volgende ochtend zou zijn opgelost, hadden we een heel gezellige avond. De kinderen waren inmiddels weer naar school en routine doet wonderen, evenals mijn belofte om cadeautjes voor ze mee te nemen. Wetende dat zij goed zouden slapen, sliep ook ik die nacht als een roos. 

De volgende ochtend werd mijn dossier bij de migratiepolitie opgeschoond. Als vrij vrouw reisde ik terug naar de hoofdstad waar ik diezelfde nacht op het vliegtuig naar huis stapte. 

Toen we die zaterdagnacht op het vliegveld afscheid namen, huilend, bezorgd, onwetend, zei mijn altijd optimistische man dat alles goed zou komen. Dat we er ooit om zouden kunnen lachen. Dat we er uiteindelijk een goed verhaal aan over zouden houden. 

Bij deze.
Mei 2015